Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BE8938

Datum uitspraak2008-08-20
Datum gepubliceerd2008-08-21
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Dordrecht
Zaaknummers76779 HA RK 08-2044
Statusgepubliceerd


Indicatie

Wraking o.g.v. vooringenomenheid ongegrond.


Uitspraak

beslissing RECHTBANK DORDRECHT Wrakingskamer zaaknummer / rolnummer: 76779 HA RK 08-2044 Beslissing van 20 augustus 2008 op het verzoek tot wraking ex artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering in de strafzaak met parketnummer(s) 11/500218-08 van [verzoeker], geboren op [geboortedatum/plaats], thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zuid West “De Dordtse Poorten” te Dordrecht, verzoeker, hierna ook aangeduid als de verdachte, raadsman mr. T.S. Kessel, advocaat te Dordrecht. Het verzoek strekt tot wraking van [politierechter], rechter in de sector strafrecht van deze rechtbank. 1. Het procesverloop 1.1. Ter terechtzitting van de politierechter van deze rechtbank van 15 augustus 2008 heeft de raadsman van verdachte mondeling een verzoek gedaan tot wraking van de politierechter, [politierechter] (hierna ook: de politierechter). Hierop heeft de politierechter het onderzoek ter terechtzitting geschorst om het verzoek tot wraking door een meervoudige kamer van de rechtbank te laten behandelen. 1.2. Het verzoek om wraking is door een meervoudige kamer van de rechtbank (hierna: de wrakingskamer) behandeld ter openbare terechtzitting van 18 augustus 2008, alwaar zijn verschenen en gehoord: - de verdachte en zijn raadsman, - de politierechter, - de officier van justitie, mr. D.E.J. Mattheijs. 1.3. Na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting heeft de wrakingskamer medegedeeld dat de uitspraak zal plaatsvinden ter zitting van 20 augustus 2008 te 10.00 uur. 2. Het verzoek 2.1. De raadsman van verdachte heeft – samengevat – aan het verzoek tot wraking ten grondslag gelegd: De politierechter heeft blijk gegeven van vooringenomenheid bij afwijzing van het verzoek om het vermeende slachtoffer als getuige te horen. Het antwoord van verdachte op de vraag van de politierechter of hij de kamer kon verlaten, bevatte geen details over de vluchtweg. Vervolgens heeft de politierechter gesteld dat een beroep op noodweer niet aannemelijk zou zijn. Dit levert een zwaarwegende aanwijzing op dat de politierechter jegens verdachte een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verdediging bestaande vrees daarvoor is gerechtvaardigd. De politierechter is vooruitgelopen op de einduitspraak en heeft daarbij de mogelijkheid voor de verdediging om daarin te betrekken wat de getuige had kunnen verklaren, definitief afgesneden. 3. Het standpunt van de rechter wiens wraking is verzocht 3.1. De politierechter heeft niet in de wraking berust. Hij heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de wrakingskamer en samengevat het volgende aangevoerd. De beslissing om het verzoek het vermeende slachtoffer als getuige te doen horen, af te wijzen en de motivering daarvan was een momentopname die berustte op een prognose van de stand van zaken tot dan toe, waaronder het plaatje zoals verdachte dat schetste. De politierechter was en is zich er van bewust dat een kleine wending vlak voor de afsluiting van het onderzoek een zaak nog in een ander daglicht kan plaatsen en probeert daarvoor open te staan. 4. Het standpunt van de officier van justitie 4.1. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek tot wraking en daartoe samengevat het volgende aangevoerd. Volgens de jurisprudentie van het EHRM wordt de persoonlijke onpartijdigheid van de rechter “presumed until there is proof of the contrary”. Dat is in dit geval niet aan de orde. De politierechter heeft slechts inzichtelijk willen maken waarom hij op dat moment het niet noodzakelijk achtte het vermeende slachtoffer als getuige te horen. 5. De beoordeling 5.1. Ingevolge artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering kan een rechter die een zaak behandelt op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Op grond van het bepaalde in artikel 513, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering dient het verzoek tot wraking te worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Ingevolge het derde lid van dat artikel moeten alle feiten en omstandigheden tegelijk worden voorgedragen. 5.2. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter is uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een van partijen een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van de betrokken partij dat zulks het geval is, is daarbij niet beslissend; de vrees voor partijdigheid van de rechter moet tevens objectief gerechtvaardigd zijn. 5.3. Gelet op het gesloten karakter van het stelsel van rechtmiddelen levert een procesbeslissing als de afwijzing van een verzoek om een getuige te horen, zoals de raadsman van verdachte ter zitting ook heeft onderkend, op zichzelf geen feit of omstandigheid op waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Dit is alleen dan anders, indien een dergelijke beslissing dan wel de motivering daarvan een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. 5.4. Naar voren gekomen is dat de politierechter bij zijn afwijzing van het verzoek om het vermeende slachtoffer als getuige te horen heeft meegedeeld het beroep op noodweer niet aannemelijk te achten. Dat de politierechter, zoals hij heeft betoogd, op het beroep op noodweer geen eindbeslissing heeft gegeven of willen geven en ruimte heeft opengehouden om op een later moment daarover anders te beslissen indien daartoe aanleiding zou bestaan, is door verdachte niet bestreden. Op grond hiervan moet worden geoordeeld dat van vooringenomenheid van de politierechter geen sprake is geweest. Verder zijn door verdachte geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de vrees dat dit anders zou zijn objectief gerechtvaardigd is. 5.5. Uit het proces-verbaal van de zitting van 15 augustus 2008 blijkt dat verdachte op de vraag van de politierechter waar hij zich bevond op het moment dat het vermeende slachtoffer het mes beet had – zakelijk weergegeven – heeft geantwoord: “Zij pakte een mes en ik stond met mijn rug naar de deur naar de hal.” en dat de verdachte op de vraag van de politierechter waarom hij niet naar buiten is gegaan – zakelijk weergegeven – heeft geantwoord “Ik vond het belangrijk om in mijn kamer de deur op slot te doen. Ik voel mij veilig in mijn kamer.” Op grond daarvan kon de politierechter – gelet op het subsidiariteitsbeginsel – tot voormeld oordeel komen. Of dat oordeel juist is, is in het kader van de beoordeling van het verzoek tot wraking niet aan de orde. Het levert echter geen zwaarwegende aanwijzing op dat de politierechter jegens verdachte een vooringenomenheid koestert of dat de bij verdachte dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. 5.6. Uit het vorenstaande volgt dat het verzoek tot wraking ongegrond is en afgewezen dient te worden. 6. De beslissing De rechtbank: wijst het verzoek tot wraking van [politierechter] af. Deze beslissing is genomen door mrs. P.W. van Baal, W.P.M. Jurgens en M.G.L. de Vette en in het openbaar uitgesproken op 20 augustus 2008.